Bij blues en jazz denken we aan ontrouwe vrouwen en gebroken mannen, zwoele stemmen en zuchtende trompetten. Maar deze genres, die blanke mannen zich in de jaren ’50 en ’60 zo succesvol toe-eigenden, waren bij hun ontstaan het toppunt van rebellie en het terrein van Afro-Amerikaanse vrouwen. De documentaire ‘Tain’t Nobody’s Business: Queer Blues Divas of the 1920s (2011) van jazz-historicus Robert Philipson vertelt over de levens van iconische zangeressen zoals Bessie Smith, Alberta Hunter en Ethel Waters, die zich behalve door hun huidskleur en sekse ook nog onderscheidden door hun seksualiteit.
Harlem Renaissance
Voordat de Grote Depressie van de jaren ’30 er een einde aan maakte, baadden de blues diva’s in het nieuwe gevoel van vrijheid, massaconsumptie en glamour dat de jaren ’20 met zich meebracht. Sinds het begin van de eeuw waren er grote groepen Afro-Amerikanen vanuit het zuiden naar het noorden getrokken en neergestreken in de grote steden. In New York vestigden ze zich voornamelijk in Harlem en Greenwich Village, waar het toen goedkoop wonen was. Het opbloeien van een gemeenschap van zwarte kunstenaars, schrijvers, musici en hun blanke vrienden werd later de ‘Harlem Renaissance’ genoemd. De blues diva’s kwamen oorspronkelijk uit vaudeville en cabaretshows, waar ze vaak hun overdadige kostuums nog aan over hadden gehouden, maar waren overgestapt op de rauwe, onbeschaamde muziek die recht uit het hart van de arme zwarte arbeiders kwam. Het was luid, het was sexy, en Harlem werd een toevluchtsoord voor zwarte artiesten en blanke New Yorkers die op zoek waren naar illegale drank en ‘exotisch vermaak’.
Losbandige onafhankelijke Flapper-girls
De jaren ’20, die de zwarte mantel van de Eerste Wereldoorlog af hadden geschud, waren vooral voor vrouwen een tijd van emancipatie en individualisme. Het was de tijd van de losbandige en onafhankelijke flapper; de platenindustrie was in opkomst; en anticonceptie, scheidingen en seks voor het huwelijk werden iets meer bespreekbaar. Toch weerde de blanke muziekwereld nog angstvallig verwijzingen in liedjes naar zelfs maar een mislukte date. In Harlem was dat echter andersom; de Afro-Amerikaanse zangeressen, die door hun vaak arme afkomst al snel als promiscue en losbandig werden gezien, speelden deze rol met verve. Deze race music (een term die nog tot in de jaren ’60 werd gebruikt) gaf ruimte voor authentieke opvattingen over de dood, liefde en seks, en zette zich daarmee af tegen de steunpilaren van de zwarte gemeenschap, gospelmuziek en de kerk. Maar hoewel hun liedjes vaak over ontrouwe mannen en zware tijden gingen (en meestal ook geschreven waren door mannen), was het algemeen bekend dat een groot deel van de vrouwelijke artiesten lesbisch of biseksueel was. Hoewel de verwijfde mannen en stoere vrouwen waar ze over zongen meestal stereotypes waren, bedoeld als grap, was het al revolutionair dat er naar afwijkende seksuele oriëntaties werd verwezen. Ma Rainey, een biseksuele zangeres die tussen 1924 en 1928 zo’n 100 nummers opnam en the mother of the blues genoemd werd, verwees met Prove it On Me Blues zelfs expliciet naar de keer dat ze door de politie gearresteerd was voor ‘indecency’ tijdens een feestje met alleen maar vrouwen bij haar thuis:
“They said I do it, ain’t nobody caught me.
Sure got to prove it on me.
Went out last night with a crowd of my friends.
They must’ve been women, cause I don’t like no men.”
Ma Rainey’s protégé Bessie Smith, die biseksueel was, werd in één klap een superster; zij zorgde er eigenhandig voor dat haar platenlabel Columbia niet failliet ging met risqué nummers als Need a Little Sugar in my Bowl. “I got 12 women on this show, I could have one every night if I wanted,” zei ze op een avond. Dan was er nog Alberta Hunter, die hits scoorde met Downhearted Blues en Pretty Baby (geschreven door haar homoseksuele pianist voor zijn partner).Zij was lesbisch en reisde regelmatig naar Europa met haar partner. Ethel Waters, een van de grootste namen uit die tijd die behalve blues ook in Hollywoodfilms acteerde en op Broadway optrad, woonde samen met een vrouw (schandalig!). En veel subversiever werd het in die tijd niet dan de optredens van Gladys Bentley, een blueszangeres die zichzelf een bull dagger noemde en van heinde en verre publiek aantrok dat haar wilde horen zingen. Deze gezette vrouw ging standaard gekleed in een wit rokkostuum compleet met hoge hoed, en flirtte openlijk met de vrouwen in haar publiek. Zelf hielp ze het gerucht de wereld in dat ze in New Jersey met een van haar blanke minnaressen was getrouwd.
Drievoudig onderdrukt en vrijheidssymbool
De tolerante houding die Harlem had tegenover de queer Afro-Amerikaanse community werd niet door het hele land gedeeld. Hoewel het ook voor blanke filmsterren als Marlene Dietrich en vogue was om lesbisch en biseksueel te zijn – een teken dat ze uitkwamen voor hun individuele keuzes en ontsnapten aan de plichtmatige trouw en dienstbaarheid die van vrouwen verwacht werd – kwamen de meeste blueszangeressen er niet openlijk voor uit: ze werden nog steeds gediscrimineerd, nageroepen of zelfs gearresteerd. Toch stonden ze symbool voor de vrijheid om hun leven in te richten zoals zij dat wilden. Ze hadden de moed om te zingen over de wereld die hen drievoudig onderdrukte, negeerden de regels, staken zich zonder gêne in controversiële outfits en deelden het bed met wie ze maar wilden. Ze vierden de emotionele veerkracht en seksuele bevrediging die hun eigen was, en hun ‘anders-zijn’ maakt hen nog steeds een grote inspiratiebron.