Filosoof Heidi Dorudi deconstrueert paradigma’s en termen die de kaders van ons denken bepalen.
Met de uitspraak “Ik ben geen feminist! Ik ben humanist!” zijn vorig jaar veel Amerikaanse film- en popsterren – hier en hier – in het nieuws gekomen. De bijna krampachtige vermijding van het feminisme is uiterst curieus. Het o-zo-verschrikkelijke f-woord wordt verweten vies, naar en dikwijls zelfs seksistisch te zijn. Huh? Seksistisch? Zo’n reverse sexism–argument is niets anders dan een drogreden, omdat het feminisme juist vecht tégen het seksisme.
Maar goed. Niet alleen ben ik een feminist, ik feminist bovendien. Voor mij is feministen een doe-woord, een verbum: fe-mi-nis-ten (onovergankelijk werkwoord; feministte; heeft gefeminist). Sinds een tijdje is mijn jaarlijkse antwoord op de onvermijdelijke en onuitroeibare goede- voornemensvraag: “Ik ga nóg meer feministen.” Naast vrolijke en enthousiaste reacties zijn er dan natuurlijk ook de bekende bezwaren. Tegenwerpingen in de strekking van: “Als je je toelegt op het ‘feministen’, verwaarloos je dan het ‘humanisten’ niet te veel? En als je ‘humanist’, dan ‘feminist’ je sowieso al. Het ‘humanisten’ is zelfs beter, omdat er dan geen onderscheid is en daarom ook geen ongelijke behandeling.”
Volgens de criticasters kan ik dus beter humanist dan feminist zijn. Het eerste zou het tweede immers insluiten en bijgevolg overbodig maken. Het humanisme zou bovendien het ik-tijdperk afsluiten en eindelijk plaatsmaken voor het wij-tijdperk. Maar is dat wel echt zo? Ook al kan ik de gevoelens, of aannames, begrijpen die achter deze uitspraken schuilgaan, toch betwijfel ik de juistheid ervan. Want wat houdt het humanisme eigenlijk precies in? Is het werkelijk beter dan het feminisme? En waarom is het voor mij juist zo belangrijk het woord ‘feminisme’ zo expliciet voor te trekken door niet alleen mezelf een feminist te noemen, maar het ook als werkwoord te gebruiken?
De vorming van “de perfecte mens en de ideale samenleving”
Het woord ‘humanisme’ komt van het Latijnse bumanitas – menselijkheid. In de breedste zin is het humanisme de opvatting dat de mens met al haar bekwaamheden in het centrum staat van alle beschouwing. Dé mens is het uitgangspunt van alle kennis. Zowel doel als ideaal van het humanisme is het perfectioneren van elk individu. Daarbij dient alles wat een dergelijke volmaaktheid in de weg staat, te worden opgeheven. In de geschiedenis is het humanisme heel vaak in verband gebracht met het ideaal van algemene belezenheid, vorming en scholing.
In de meer geesteswetenschappelijke zin wordt het humanisme beschouwd als de intellectuele beweging in het tijdperk van de Renaissance (14e – 16e eeuw). Het ging om een zich herbezinnen op de klassieke oudheid. Kenmerkend was de roep naar een ongelimiteerde, vrije en scheppende ontplooiing van de mens en bijgevolg naar de menselijke zelfstandigheid en vrijheid. En ondanks dat het ook een strijd was tegen het kerkelijke dogmatisme, bleef het humanisme een sterk christelijk-religieuze motivatie en drijfveer houden.
Rond de wisseling van de 18e naar de 19e eeuw ontstond in Duitsland een beweging die bekendstaat onder de naam Neuhumanismus. Net als in de Scholastiek ging het ook hier om de hernieuwde studie van de antieke schriften en de herbeleving van het klassieke Bildungsideal als hét ideaal van werkelijke humaniteit. Het Duitse begrip Bildung duidt zowel een humanistisch ideaal als een politiek programma aan. Het centrale idee is dat een nieuwe, moderne maatschappij alleen kan ontstaan door een algemene intellectuele vorming van de individuele mens. Een vorming die niet alleen kennis omvat, maar ook het vermogen tot oordelen en handelen. Volgens de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer identificeert een legitimeert een dergelijke goede samenleving zich principieel met niets anders dan de gemeenschappelijkheid van haar oordelen. En oordelen hebben alles te maken met handelen en dus met het morele aspect van een samenleving.
Echter, in de vorige eeuw werd het humanisme meer en meer afgewezen. Enerzijds bekritiseerde men het antropocentrische en individualistische aspect van het humanisme en anderzijds wees men op het feit dat er misdaden begaan zijn in naam van het humanisme. Er kwam vooral veel kritiek van filosofen die zich expliciet als anti-humanisten kenbaar maakten, zoals bijvoorbeeld Jean- François Lyotard en Michel Foucault. Volgens hen veronderstelt het humanisme een buitensporig en allesomvattend begrip van een universele menselijkheid. Een abstractie dus, die gebruikt kan worden als excuus en legitimatie voor imperialisme en heerschappij over mensen -mensen die vanuit dit perspectief van de universele menselijkheid beoordeeld worden als minder menselijk.
Hier en hier kan je nog veel meer lezen over het humanisme.
Als de idealiteit van “werkelijke menselijkheid” geannexeerd wordt door de willekeur
De geschiedenis en betekenis van het humanisme – en vooral de kritiek daarop – laten duidelijk zien dat het humanisme nooit een politieke beweging kan zijn voor een gelijkwaardige en dus rechtvaardige samenleving. Hoe rechtvaardig is het immers als er door een redelijk kleine en machtige groep van mensen – vooral witte mannen – bepaald wordt wat het ideaal van “werkelijke menselijkheid” precies inhoudt? Een ideaal waar vervolgens ieder ander mens aan moet voldoen. Het problematische hiervan is dat het een (kleine) groep mensen is die een dergelijke norm poneert en vervolgens inhoudelijk invult met als doel een homogene samenleving te creëren. Zodra dit gebeurt, kom je oog in oog te staan met het uiterst gevaarlijke aspect van de willekeur. Het kritieke punt is niet de ideologie op zich, maar dat die ideologie geannexeerd kan worden door de willekeur. Dan ontstaat de reële mogelijkheid dat bepaalde groepen mensen worden gereduceerd. Dat ze dus ontmenselijkt worden, omdat ze volgens de zelfbenoemde arbiters niet voldoen aan de door hen gestelde norm.
En zelfs al zouden we de term ‘humanisme’ ontdoen van zijn geschiedenis en de effecten ervan, dan nog is het – in tegenstelling tot het feminisme – geen politieke beweging die een sociale verandering teweeg kan brengen. Een verandering naar gelijkwaardige instituties, wetten en beeldvormingen. Het humanisme oriënteert zich immers aan het algemene ideaalbeeld van werkelijke menselijkheid als een aan mensen inherente wezenlijke kern: een zogenaamd natuurlijke essentie, die enkel door de juiste ‘verlichtende’ educatie en scholing naar buiten kan treden. Een vorming dus die moet resulteren in de geperfectioneerde norm-mens. Dat is een mens die volledig aangepast is aan de heersende invulling van die norm van menselijkheid. Alleen al hierom kan het niet beter zijn te ‘humanisten’ dan te ‘feministen’.
Als het gaat om een gelijkwaardige en rechtvaardige wereld, dan kan het bovendien niet zo zijn dat die enkel door één universele een overkoepelende beweging bereikt kan worden. Juist doordat er een feitelijke diversiteit bestaat onder mensen, moet er ook voldoende ruimte zijn voor verschillende bewegingen, die elk een eigen strijd voeren vanuit het persoonlijke perspectief van de geleefde ervaringen. Niet voor niets zijn er zoveel verschillende bewegingen die elk op een eigen manier vechten voor sociale rechtvaardigheid: de Black Lives Matter-beweging, de verschillende takken van de GTBQ-beweging, of het anti-racisme, om er maar een paar te noemen.
Geen homogeen ‘wij’, maar een heterogeen, sterk en creatief ‘wij’
Tegenover het humanistische ideaal van de homogene en uniforme menseli]kheid staat dus het feministische uitgangspunt van de reële heterogene en pluriforme diversiteit onder mensen. Met name het intersectioneel feminisme verzet zich tegen de algemene en homogeniserende menselijkheid – een waardering die inherent uitsluitend is. Daarentegen is te feministen een denken en handelen gebaseerd op inclusiviteit ondanks én dankzij de verschillen. Voordat je überhaupt inclusief kunt zijn, moet je eerst de feitelijk bestaande individuele verschillen tussen de miljarden unieke mensen op deze aarde erkend hebben. Dit is de logica van het begrip ‘inclusiviteit’.
Delen we dan helemaal niets met elkaar? Jawel, maar het is slechts één singulier aspect dat iedereen met iedereen verbindt, en dat is het zuivere mens-zijn zelf. Zuiver, omdat het geen waardering is: het gaat om het zijn van een mens en niet om het zijn van een norm-mens die past in een homogene menselijkheid. De zaak kan uiterst gevaarlijk worden als een ‘wij’ bepaald wordt aan de hand van een dergelijke norm van homogeniteit. Als een ‘wij’ daarentegen gezien wordt als het gegeven dat we allemaal louter het mens-zijn met elkaar delen, maar dat we daarboven vooral verschillende individuen zijn – individuen met elk een eigen geschiedenis, afkomst, herkomst, ervaring en unieke levensdynamiek – dan krijg je een heel ander ‘wij’.
Dan krijg je een heterogeen ‘wij’ dat veel sterker, rijker en creatiever is dan het uniforme ‘wij’ van het humanisme. De basisvoorwaarde om onderdeel te kunnen zijn van dit sterke ‘wij’ is echter dat je als individu eerst een sterk ‘ik’ moet zijn. Een sterk ‘ik’ dat het besef heeft van alle andere ‘ikken’. ‘Ikken’ die niet hetzelfde zijn als ik en die zich nooit hoeven te assimileren aan hoe ik ben. Alleen als een sterk ‘ik’ kan je het soevereine individu zijn dat nodig is in een liberale democratie – een democratie met de klemtoon op ‘liberaal’. Een staatsvorm dus die juist de subversiviteit van een sterk en soeverein ‘ik’ nodig heeft om telkens weer waarachtig te kunnen vechten voor de vrijheid en gelijkwaardigheid van álle ‘ikken’. Hoe verschillend en divers zij ook mogen zijn.
Geen nieuwe ongelijkheid, maar een bewust oog voor specifieke levenservaringen
Een grote misvatting over het feminisme is, dat het een nieuwe ongelijkheid zou veroorzaken. Maar het is juist het humanisme dat zich hieraan schuldig maakt door zich te focussen op een algemeen ‘wij’ en zich op basis daarvan enkel te richten op ‘algemene’ mensenrechten. Wie bepaalt immers de substantiële invulling van die ‘algemene’ rechten voor elk individu in het bijzonder?
Als ik nooit de ervaring heb gehad die andere mensen hebben, kan ik toch nooit puur vanuit mijn ‘algemene’ menselijkheid inzien dat die ander in al die specifieke geleefde levenssituaties benadeeld wordt door bijvoorbeeld huidkleur of biologische sekse. De ‘algemene’ menselijkheid is daardoor een leeg begrip zonder enkele urgentie of politieke lading.
Het is niet het vrijblijvende algemene, maar het dwingende bijzondere dat te allen tijde bepalend is en betekenis geeft. Niet voor niets bekijkt een rechter elke individuele casus die zij berecht als een heel uniek en specifiek geval. Als het zo makkelijk en rechtvaardig was om in plaats daarvan gewoon de wetten van het algemene wetboek toe te passen, dan hadden we werkelijk geen rechters nodig. Het primaat van het singuliere geldt overigens niet alleen voor rechters: wil je tot echte en waardevolle oordelen komen, dan moet je toch uitgaan van het specifieke, singuliere geval en niet vanuit een algemene norm die nooit enige zekerheid geeft. Een norm is nimmer ultiem beslissend. Niet de universaliteit van het humanisme, maar de specialisatie van het intersectioneel feminisme kan leiden tot een continue bewustwording van de feitelijke diversiteit aan levenservaringen binnen onze wereld. Hier kan dus echt geen sprake zijn van het creëren van een nieuwe ongelijkheid.
Het zijn vrouwen en niet alle mensen die de tweede sekse zijn
Tot slot is het bij de vraag ‘waarom expliciet feminisme en niet humanisme’ van cruciaal belang dat onze samenleving een patriarchale maatschappij is. Het patriarchaat heeft een verdeelde wereld geschapen met als hoofdkenmerk de tweedeling van het masculiene en het feminiene. Het is een wereld die beheerst wordt door een systemische misogynie. Een algehele vrouwenhaat die zich weerspiegelt in een ongelijke verdeling van macht, kansen en voorrechten.
Het zijn nog steeds vrouwen die overal ter wereld per definitie onderbevoorrecht zijn door de asymmetrische machtsverhouding tussen de twee seksen. Het zijn vrouwen en niet álle mensen die de tweede sekse zijn. Het zijn vooral vrouwen die meer dan onvoldoende gerepresenteerd zijn in de manier waarop de wereld georganiseerd is. Het zijn voornamelijk mannen die de macht in handen hebben in grote of kleine corporaties, in overheden en zelfs in instituties als de Verenigde Naties. De urgentie zit ‘m in het aanwijzen en veranderen van deze asymmetrische verdeling van macht en mogelijkheden binnen de patriarchale samenleving.
Een heel goed voorbeeld hiervan is de “Tampontaks”.
Ik ben een feminist!
De claim dus dat het humanisme beter zou zijn dan het feminisme is niets anders dan een cultureel en symbolisch beeld – een mythe. Het intersectioneel feminisme gaat immers juist daar verder waar het humanisme ophoudt. Sterker nog: het feminisme sluit datgene in wat het humanisme volledig verloochent, te weten de reële diversiteit, individualiteit en uniekheid van mensen. Het humanisme fundeert zich enkel op een universele menselijkheid en dit maakt het tot een leeg begrip; betekenisloos als het gaat om het morele handelen binnen de samenleving. Niet alleen dwingt zo’n algemeenheid niets af, zij is vooral blind voor de urgentie van het feitelijke bestaan van die miljarden intermenselijke verschillen.
Dit is waarom ik ‘feminist’ ben en niet ‘humanist’. Ik weiger mijn strijd tegen onrechtvaardigheid en ongelijkwaardigheid te baseren op een algemeen humanisme. Ik weiger mijn denken, oordelen en handelen te baseren op het lege begrip van de ‘universele’ menselijkheid. Een begrip waardoor ieder handelen achteraf te rechtvaardigen is met ‘het was wel goed bedoeld’. Zolang dit goed gaat, is het prima. Het beslissende is dat de schade verwoestend kan zijn als het misgaat, omdat men zich niet bewust is geweest van de specifieke eigen en individuele levenservaringen van mensen die geen macht hebben. Dit is dan ook de reden waarom goede voornemens de weg plaveien naar de hel.
Pingback: Paradigma: humanist of feminist - Dorudi
Pingback: Archetypes: monsterlijke vrouwen – Vileine.com