Linda Kloosterboer destilleert politieke spelletjes tot een wekelijkse dosis politiek.
Het is de dag van het Oekraïne-referendum als ik ‘s ochtends het journaal aanzet. Terwijl ik slaapdronken wat in mijn ogen wrijf en ondertussen probeer een boterham te smeren, valt mijn mes letterlijk uit mijn handen als ik een oudere vrouw hoor praten over het referendum. Haar stelling is: ze is tegen het handelsverdrag met Oekraïne en Nederland moet uit Europa stappen. Geïrriteerd raap ik mijn mes van de grond en ga al grommend op mijn stoel zitten. We moeten dus uit Europa; hoe dan?! Alsof je Nederland zomaar los kunt zagen van het Europese vasteland en midden op de Stille Oceaan kunt planten, denk ik cynisch. En zijn we dan, als nieuwbakken eilanders, wél gelukkig? Natuurlijk moet ik haar opmerking niet letterlijk maar figuurlijk opvatten, maar de achteloosheid van haar stelling irriteert me.
Anti-Europakreten
De opmerking van de oudere dame kan ik inmiddels als een kraal rijgen aan een ketting van anti-Europakreten die ik de afgelopen weken gehoord heb. Zo hoorde ik al eerder: ‘Europa moet kapot’, ‘Minder Europa’ en ‘Europa is een expansionistisch monster’ voorbijkomen. Ook al ging het Oekraïne-referendum feitelijk niet over de Europese Unie, het legde wel de ambivalente relatie die veel Nederlanders met Europa hebben bloot. En ja, ook ik zie niet alleen maar rozengeur en maneschijn als ik aan Europa denk.
Bij de invoering van de euro (2002) werden voor mij de contouren van Europa voor het eerst echt zichtbaar. De euro verving de gulden en de nieuwe munt deed mij in eerste instantie meer denken aan Monopolygeld dan aan iets van waarde. En terwijl ik driftig was met het sorteren van mijn muntgeld – echt even serieus, waarom lijken die muntjes zo op elkaar? – herinner ik me vooral veel rumoer rondom de invoering. Alles werd duurder – iets dat De Nederlandse Bank 10 jaar na de invoering ‘gevoelsinflatie’ noemde -, de vormgeving van de bankbiljetten was fantasieloos en mensen hadden massaal heimwee naar de gulden.
Europa was definitief doorgedrongen tot de portemonnee van de Nederlanders – een voor ons cruciale plek – maar had geen harten veroverd. En terwijl mensen steen en been klaagden over de euro leek de toenmalig Minister van Financiën, Gerrit Zalm, er vooral bij gebaat de klaagzang snel te sussen. Dat was achteraf gezien, om Koningin Máxima te parafraseren, een beetje dom. Veel mensen voelden zich niet serieus genomen en vonden dat de euro door hun strot was geduwd.
Ook een Nederlands idee
Maar de euro was niet alleen een Europees, maar ook een Nederlands idee. Bij de oprichting van de Unie in 1957 (toen nog de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) was ook Nederland betrokken als mede-grondlegger. Doel van die gemeenschap was om een gemeenschappelijk Europees beleid, op het gebied van de interne markt, te verwezenlijken. De invoering van de euro was dus een gevolg hiervan.
Europa ontwikkelde zich ondertussen echter ook door op andere beleidsterreinen, zoals werkgelegenheid en sociale zaken, milieu en humanitaire ontwikkelingen. En zo won de macht van Brussel langzaam terrein zonder dat veel Nederlanders zich hier volledig bewust van waren. De expansie van Europa werd dus ‘gedoogd’ in tijden dat het ons economisch voor de wind ging, maar hier kwam definitief een eind aan toen de eurocrisis uitbrak.
Toen duikelden landen over elkaar heen toen bleek dat verschillende Zuid-Europese landen een enorm begrotingstekort en/of een flinke staatsschuld hadden en dreigden hun financiële verplichtingen niet meer te kunnen nakomen. Ook in Nederland stonden alle seinen op rood en moest Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem (tevens voorzitter van de eurogroep) de crisis proberen te bezweren.
Die crisis was net bezworen toen de volgende zich aandiende: de vluchtelingencrisis. Wederom een crisis die alle landen in de Unie aangaat en alleen met een gezamenlijke aanpak getackeld kan worden, simpelweg omdat de problemen zich over het hele continent verspreid hebben. Toch zorgt ook deze crisis weer voor verdeeldheid in Europa; ook veel Nederlanders lijken zich terug te willen trekken achter hun dijken, in de hoop dat de storm vanzelf wel weer gaat liggen.
Het ‘Nee’ in het Oekraïne-referendum heeft duidelijk gemaakt dat veel Nederlanders allesbehalve warme gevoelens koesteren voor Europa en zelfstandig aan de noodrem hebben getrokken om Brussel een halt toe te roepen. Dat is dus gelukt, maar wat nu? Uit Europa, grenzen dicht, de gulden terug en net doen alsof we weer in de 19de eeuw leven? In theorie zou het kunnen, maar in de praktijk, en in de rest van de wereld, leven we in de 21ste eeuw.
De wereld om ons heen is in beweging
Terwijl wij als Nederland eigenhandig de tijd zouden willen terugdraaien, volgen de ontwikkelingen zich in de rest van de wereld steeds sneller op. Waarom zouden we het kind met het badwater weggooien? Of we het ermee eens zijn of niet: de wereld om ons heen is in beweging en het slechtste dat we, volgens mij, kunnen doen is juist nu gaan stilstaan en in onszelf gekeerd raken.
Nederland heeft van oudsher een reizigersmentaliteit, kijkt juist graag over de landsgrenzen, en is nieuwsgierig om nieuwe paden te bewandelen en nieuwe mogelijkheden te creëren. Laten we die open mentaliteit en houding niet verliezen en zorgen dat we opnieuw aan de tekentafel zitten op het moment dat Europa een nieuwe koers zal (moeten) gaan uitzetten.