SEX+SPIRIT

Demystificatie: waarom hebben kinderen geen stem?

(Inez van Lamsweerde)

In Demystificatie onderzoekt Winnie Hanschen wat er waar en niet waar is van dingen die we geloven. Ze probeert complexe aannames, patronen en structuren te deconstrueren om ze beter te kunnen begrijpen en te laten zien wat ze zeggen over de wereld om ons heen.

De kinderen zijn onze toekomst. Maar in het heden zijn onze kinderen de vrije geesten, de mensen die nog mogen spelen, fouten mogen maken, niets ‘moeten’. Toch zijn er voorbeelden die laten zien dat een kind wel politiek actief kan zijn en een impact kan hebben in het heden. Neem het voorbeeld van Malala Yousafzai, die als 11-jarige al in opstand kwam tegen de Taliban. Waarom blijven we dan vasthouden aan het idee dat kinderen nog niet in staat zijn om hun stem te laten horen?

De vrije, ongetemde geest

Het beeld dat wij hebben van het kind is dat het ongestoord volwassen moet kunnen worden, dat het wild en ongetemd is, dichter bij de natuur dan de volwassene. De vrijheid van het kind wordt ons pas duidelijk in het licht van de verantwoordelijkheid die je als volwassene, en vooral als ouder, hebt. Nooit eerder was je je zo bewust van wat jouw ouders zelf voor jou hebben moeten doen, waar jij nooit weet van hebt gehad. Alle financiële kwesties, het nadenken over de toekomst, alle doodsangsten die je uitstaat terwijl je tegelijkertijd alle vrijheden probeert te geven om je kind haar eigen ontwikkeling te laten doormaken. In die zin zeker, is het kind vrijer en onschuldiger (want het draagt geen verantwoordelijkheid). Tegelijkertijd schuilt er een gevaar in deze redeneringen: het is niet dat ze per se niet waar zijn, maar wel dat ze kinderen essentialiseren tot wezens die uitsluitend in de toekomst ‘zal leven’, in plaats van nu. De waarde van het kind in het nu wordt grotendeels afgebroken door te blijven herhalen hoe belangrijk het is dat kinderen vrijheid genieten. Nooit hebben we het over wat een kind in het hier en nu precies toevoegt. Wat is de positie van het kind binnen maatschappelijke en sociale structuren die we hebben gecreëerd?

Praten voor de ander

We definiëren het kind-zijn vooral door welke karakteristieken we aan volwassenen toeschrijven, en andersom. In de Westerse sociale structuren heeft het kind geen plaats als mens, maar als kind. Het meest zichbaar is dat in de wet: je mag pas vanaf een bepaalde leeftijd stemmen en zelfs over je eigen lichaam beslissen. Tot die tijd is een ander ‘beslissingsbevoegd’, uitsluitend op basis van hogere leeftijd en bloedverwantschap. Als er moeilijkheden zijn mag het kind nog altijd niet voor zichzelf spreken, maar dan wordt ook verwantschap problematisch. In The Promise of Monsters beschrijft Donna Haraway hoe er door onafhankelijke derden gesproken moet worden, vanuit de redenatie dat die goed kunnen representeren. Een derde partij is onafhankelijk en kan objectief beslissingen nemen: “de meest ongeïnteresseerde poppenspeler,” aldus Haraway. Terwijl dat natuurlijk vrijwel onmogelijk is: die onafhankelijke derde partij leeft evengoed met het geëssentialiseerde beeld van wat een kind is, en wat er vanuit die gedachte goed voor het is. Nu zou je kunnen zeggen dat de volwassene het kind kan representeren omdat de volwassene ooit een kind was, maar het andersom niet opgaat, omdat het kind fundamenteel anders is dan de volwassene en niet met volwassen verantwoordelijkheden kan omgaan. Dat doet echter geen enkel recht aan andere eigenschappen van kinderen dan die van kind-zijn, en negeert hun individuele kwaliteiten. In plaats daarvan zet het kinderen in een imaginaire constructie waarin ze altijd incompetent zijn. Deze constructie bestaat voor het grootste deel uit een geromantiseerd beeld van ‘het kind’ als archetype voor alle kinderen, waarbij het allerbelangrijkst lijkt te zijn dat iedereen speciaal en uniek is, en het meest bijzondere kind in de wereld.

Zoals Jeremy Roach beschrijft: de manier waarop de redenatie van de ‘nog-niet-volledig-gevormdheid’ van het kind wordt gebruikt is eigenlijk een respectvolle manier van uitsluiting, en het politiek onzichtbaar maken van een volledige sociale groep. Bedoel ik dan dat kinderen stemrecht zouden moeten hebben? Niet per se. Wat ik bedoel is dat we op zijn minst bewust zouden moeten zijn van welke plaats kinderen toebedeeld krijgen, waar ze zelf niets over te zeggen hebben. Ook ik maak me nu direct schuldig aan het spreken namens anderen, terwijl de constructie van het praten over kinderen, in plaats van met kinderen, nu juist zo problematisch is. Natuurlijk heeft een kind van 3 een andere wereldbeleving dan een kind van 12 en dan een volwassene van 56. Maar we moeten ons er tegelijkertijd van bewust zijn dat het gelijkheidsbeginsel uit de Nederlandse grondwet gelijkheid in vele vormen garandeert, maar niet in leeftijd. De redeneringen zijn vaak hetzelfde als die werden gebruikt voor de emancipatie van vrouwen, en als argument tegen de afschaffing van de slavernij.

Juist het grondbeginsel van gelijkheid maakt ons duidelijk dat we willen denken over gelijkheid in diversiteit: niet iedereen hoeft hetzelfde te zijn. Iedereen mag anders zijn; de gelijkheid bestaat bij het erkennen van de verschillen. Met andere woorden: je kunt van iemand in een rolstoel niet verwachten dat hij de trap op loopt, dus bouw je een lift. Het gelijkheidsbeginsel is een beginsel van inclusiviteit, maar sluit heel bewust, al dan niet met correcte argumenten, een volledige sociale groep uit. Terwijl je je ook kunt afvragen wie er beter kan meedenken over de toekomst dan een kind. Mag wat wij misschien zien als onschuldig idealisme niet meetellen in het publieke discours? Waarom zijn er geen protocollen over het in gesprek gaan met kinderen in politieke processen?

Dromen van een betere toekomst

We zien de toekomstdromen van kinderen vaak als ‘schattig’ en ‘lief’, ze ontroeren vanwege de onschuld, maar we nemen ze zelden serieus. Dat betekent niet dat we het hele jaar vrij moeten krijgen omdat een paar 8e-groepers dat graag willen, maar wel dat we bewust moeten zijn dat we die 8e-groepers op dit moment volledig uitsluiten van de mogelijkheid mee te denken en te beslissen over de toekomst waar zij in zullen leven. Maar er wordt toch ook aan kinderen gedacht bij het opstellen van beleid? Ja, maar alleen bij het beleid dat kinderen direct aangaat, zoals educatie. Als we het hebben over de rijksbegroting, over gebiedsontwikkeling of het beleid op de huizenmarkt wordt er niet aan kinderen gedacht, laat staan dat er om hun mening wordt gevraagd. Terwijl we een democratie zijn, en alleen al op grond daarvan in alle segmenten zouden moeten streven naar inclusiviteit.

Juist denken aan de toekomst maakt duidelijk waarom de essentialistische gedachte van ‘het kind’ zo gevaarlijk kan zijn: een kind is niet één dag een kind, de volgende dag een volwassene. Er is wel degelijk sprake van continuïteit, en ervaringen door het hele leven heen vormen een mens. ‘Het kind’ is dus niet ‘het kind’, maar ‘het mens’. ‘Het jonge mens’ misschien, maar wel degelijk het mens. De stelselmatige romantisering en uitsluiting van kinderen als sociale groep zorgt ervoor dat ze ongestoord kunnen opgroeien en nergens over mee hoeven te beslissen, maar ontkent tegelijkertijd dat ze nu al de mens zijn die ze later nog steeds zullen zijn. Dat ze nu een mens zijn, die nu handelt, nu denkt, nu doet. En die zal leven in de toekomst die nu wordt gemaakt, maar waar ze niets over te zeggen hebben.

Het beeld van het kind dat alleen een toekomst heeft doet dus onrecht aan het besef van het mens-zijn in het nu. Als gedachte-experiment levert het denken aan het kind als mens interessante discussies op. Zoals er gesproken wordt over het 21% btw-tarief op tampons en maandverband, waardoor voor de vrouw essentiële producten tot luxegoed worden gemaakt, zou je je ook kunnen afvragen waarom speelgoed met 21% wordt belast. Natuurlijk, de vergelijking is niet een-op-een, maar als we vinden dat kinderen moeten kunnen spelen, waarom worden de materialen die daarvoor worden geproduceerd dan aangemerkt als luxegoed? We willen toch dat kinderen spelen? En spelenderwijs leren?

Nu hier, nu daar

Stuart Aitken beschrijft in zijn boek Geographies of Young People een andere belangrijke tendens in het denken over kinderen, gerelateerd aan globalisering en Oost/West, Noord/Zuid dichotomieën. Kinderen (denk aan Malala Yousafzai) worden soms gebruikt als ‘voorbeeld’, niet alleen van wat een kind kan betekenen in de wereld, maar ook van het Westerse denken over ‘hoe ver wij zijn gekomen’ of ‘hoe achtergesteld kinderen in andere delen van de wereld nog zijn.’ Dat doet je geloven dat het Westen per definitie veel verder is. Maar is dat zo? De VS is op dit moment het enige land ter wereld dat de UN Conventie voor de Rechten van het Kind niet heeft geratificeerd, onder meer omdat de Conventie doodstraf en levenslange gevangenisstraf voor kinderen onmogelijk maakt. Ook zouden door de ratificatie kinderen de mogelijkheid hebben om hun eigen religie te kiezen, en zouden ouders niet langer de mogelijkheid hebben om hun kinderen een ‘reasonable spanking’ te geven, volgens een organisatie die Parental Rights heet.

Dus kinderen staan als burgers volledig buiten spel, maar dat is te verdedigen omdat het belangrijk dat ze ter dood veroordeeld moeten kunnen worden, of dat ze ongestraft een pak rammel moeten kunnen krijgen. Dat is natuurlijk een argumentatie van niets. Daarbij wijst Aitken erop dat er in het Westen een stelselmatige ontkenning van de economische toegevoegde waarde van kinderen (en vrouwen) is. Kinderen die thuis klusjes doen, of voor andere leden van het gezin zorgen, worden niet meegeteld in het bruto nationaal product, terwijl zij er wel degelijk een fundamentele waarde toevoegen aan de maatschappij. Dat geldt voor de bijdrage in Westerse landen zelf, maar deze ontkenning doet bovendien geen enkel recht aan de wijze waarop niet-Westerse samenlevingen zijn geconstrueerd: in veel gevallen is het heel normaal dat kinderen hun steentje bijdragen. Het is niet duidelijk waarom er een noodzaak is dat kinderen worden gevormd naar het Westerse imaginaire archetype, en waarom hun bijdrage als onbelangrijk wordt gezien.

Een betere wereld begint bij jezelf

Een erkenning van kinderen als mens en het opnieuw evalueren van de imaginaire beelden die wij hebben van wat een kind is of moet (kunnen) zijn is noodzakelijk wanneer je streeft naar een inclusieve samenleving. Een voorbeeld als dat van Malala Yousafzai laat juist zien dat weerstand van kinderen niet per definitie een schattige vorm van grenzen opzoeken hoeft te zijn. Yousafzai heeft laten zien dat kinderen zichzelf kunnen definiëren, en zich niet hoeven te vormen naar het beeld dat de volwassene van een kind heeft. Kinderen kunnen significante politieke spelers zijn, zelfs op wereldniveau. In het praten over kinderen zouden we er dan ook meer naar moeten streven dit niet door de blik van de volwassene te doen, en kritisch te blijven zijn over de positie die we kinderen toebedelen. Een betere wereld ligt in de toekomst (het is immers een overtreffende trap), maar begint nu. Vooral met een discours waarbinnen we kinderen niet essentialiseren, of de toekomst in projecteren, maar waarbinnen kinderen worden gezien als volwaardige mensen in het hier en nu.

Click to comment

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

VERS

We do not believe in the world empowering women.

We believe in women empowering the world!

Journalist, activist, game-changing artist, mind-body scientist, international solidarist?

Join the tribe

Copyright © 2020 Vileine

To Top